Gerardus Magazine 2019-1

2019-1

INTERMEZZO 1

Slagroom van het ijsbeertje


De eerste kennismaking met de ijsbaan was Eefje niet meegevallen. Het was er veel te koud en veel te glad. Je kreeg spierpijn in je kuiten, schaafplekken bij je pols en verzwikte enkels. Ze was net anderhalve meter, voorzichtig schuivend, over het ijs gegaan, toen ze hard op haar rug terecht kwam. Het gebeurde zo onverwacht dat ze luid begon te snikken. Mamma snelde toe en drukte haar tegen zich aan. ‘Stom, rot ijs!’, riep Eefje boos. Mama streelde over haar ijsmuts en zei: ‘Toe maar, jij bent mamma’s dappere ijsbeertje!’ Met een ruk werd Eefjes laatste snik een lach. ‘Mamma’s ijsbeertje was ze!’ Maar Peter had het ook gehoord! Peter kon al achteruit schaatsen. Hij had erbij staan kijken. Hij bukte zich, schraapte wat sneeuw op zijn handschoen en reed ermee naar Eefje: ‘Hier is een visje voor het ijsbeertje!’ Opnieuw werd Eefje boos: ‘Dat mag je niet zeggen! Ik ben geen ijsbeertje!’ Eefje vond het heel leuk als mamma haar zo noemde. Maar ze vond het heel vervelend als anderen het deden. Een troetelnaam kan in de mond van een ander als een scheldnaam klinken. Mamma keek streng naar Peter, reed naar hem toe, aaide hem ook over zijn pet en zei: ‘Mijn liefste room­ijsje!’ Nu was het Eéfjes beurt om sneeuw te rapen. De pijn van de valpartij was ze helemaal vergeten! Ze krabbelde naar hem toen en riep: ‘Zal ik wat slagroom op het ijsje doen?’

Harrie Brouwers, pastor te Voerendaal