Gerardus Magazine 2019-7

2019-7

Wittem Wereldwijd

Ze hebben een gat in mijn hart geslagen

Onlangs stuurde Fatima Alania Ibra, een programma­medewerkster van het Duyog Marawi team, mij (Marianne Debets) een interview dat ze had gehouden met Hussein, een jongere uit de christelijke gemeenschap van Marawi. Hij vertelt over de inval door IS, het gevangen-zijn in eigen huis en het moedig optreden van zijn vader tegen IS-strijders.

Op een vrijdagmiddag spreek ik met Hussein. Ik vraag hem of hij in staat is om te praten over de verschrikkingen die hij en zijn vader hebben meegemaakt.
Als ik terugdenk aan de oorlog dan komen zoveel gevoelens en emoties weer terug: die verschrikkelijke inval van IS  – nu twee jaar geleden – de intense pijn die ik toen voelde, ik zal proberen niet te huilen. Ik heb het gevoel dat mijn verdriet steeds groter wordt, want de gebeurtenissen hebben een gat in mijn hart geslagen. En toch voel ik ook hoop ondanks die verschrikkelijke pijn.

Wat gebeurde er precies na de inval van IS?
In het begin van het beleg door IS zat ik veertien dagen samen met mijn vader en nog enkele mensen uit onze buurt opgesloten in ons huis. Gedurende die tijd hadden we nauwelijks iets te eten en te drinken. ’s Nachts sliepen we niet. We baden met elkaar in de hoop dat God iemand was die verstond wat wij doormaakten. Op een dag gingen we stilletjes naar buiten en probeerden met onze auto te vluchten. Maar na een paar minuten zagen we hoe mannen in het zwart gekleed ons achtervolgden en de ruiten van onze auto begonnen kapot te schieten. Vastberaden zei mijn vader tegen ons: “Ik ga met die mannen praten, jullie moeten zwijgen en gewoon doen wat er bevolen wordt”. Doodsbang hielden we elkaar vast in de auto. Ze lieten ons gaan, maar we moesten onmiddellijk terugkeren naar ons huis.

Hielden jullie je verder schuil of probeerden jullie nog een keer te vluchten?
Ja, korte tijd later, tijdens een staakt-het-vuren, besloten we opnieuw om samen met enkele mensen te vluchten. We namen ook nu een groot risico, maar we hadden geen keus. We wisten dat we op elkaar konden rekenen, wat er ook gebeurde. We kleedden ons als moslim en gingen te voet op weg naar Pumping Bridge waar we dachten veilig te zijn. Opnieuw werden we aangehouden door een groep IS strijders. Terwijl een van hen zijn pistool op ons richtte, vroeg hij: “Kunnen we jullie wel vertrouwen”? Zonder aarzeling zei mijn vader: “We zijn absoluut te vertrouwen, laat ons maar door”. Met een witte vlag in onze hand – teken dat we gewone burgers waren – kregen we toestemming om door te lopen. We waren opgelucht, maar niet voor lang, zo bleek.
Ongeveer 50 meter voor Pumping Bridge, zei een klein meisje uit onze groep: “Mama, ik ben zo bang”. Dit wekte argwaan bij een IS strijder die met ons mee was gelopen en hij beval de moeder van het kind: “Zeg de geloofsbelijdenis op”!
Wat er toen allemaal gebeurde, kan ik niet meer precies navertellen. Ik weet dat mijn vader met de IS-strijder probeerde te onderhandelen, maar hij begon woedend op de grond te schieten ten teken dat mijn vader en ik moesten verdwijnen. Ik kan me herinneren dat ik mijn vaders hand greep en dat we wegrenden. De beelden van dit verschrikkelijke moment komen nu nog steeds terug in mijn dromen. Hadden we iets anders moeten doen dan wegrennen? Ik voel me er zo schuldig over.

Met vlakke stem zegt Hussein tegen mij: “Marawi is nu officieel een jaar bevrijd, maar het is moeilijk om deze vrijheid te ervaren. Op een dag kregen mijn vader en ik toestemming om naar ons huis te gaan om waardevolle spullen op te halen. Toen we bij ons huis aankwamen, zagen we alleen een berg as, wat resten metaal en rommel … Met lege handen zijn we naar het tentenkamp teruggekeerd”.

Hussein en zijn vader verdienen een beetje geld met her en der klusjes opknappen. In de ogen van Hussein zie ik dat er ondanks alles toch een veerkracht in hem leeft. Ik ben blij dat ik Hussein zijn verhaal heb laten vertellen want op deze manier ervaart hij aan den lijve dat wij als team van Duyog Marawi met hem verbonden zijn en dat geeft hem en zijn familie moed!

Fatima Alania Ibra