Gerardus Magazine 2022-7

2022-7

Mijmeringen van een missionaris

De parabel van de nieuwkomer

Driehonderd jaar geleden werd hier een kapelletje gebouwd midden in het niemandsland. Al snel verschenen er een kroeg, enkele huizen en natuurlijk een markt, steeds op maandag. Die markt was heel belangrijk, want dan kwamen mensen uit de wijde omtrek bijeen om te kopen en te verkopen en misschien nog belangrijker: om nieuwtjes uit te wisselen. 

 

De slangendoder
Altijd was er wel een overheersend gespreksonderwerp: droogte, bandieten, de val van de monarchie of de cholera-epidemie. In de maand juli van het jaar 1893 beheerste één thema alle gesprekken: de slangen. In juli kwamen die overal uit hun schuilplaatsen en begonnen veel overlast te veroorzaken. 
Onder de marktgangers bevond zich een nieuwkomer: José Antônio dos Santos. Getrouwd met Luiza was hij met vijf kinderen uit Pernambuco gekomen uit het gehucht Riacho Doce, Zoet Beekje. In de familie houdt men het gezegde dat bij dat beekje alles zoet was behalve het leven. 
Het gezin besloot te vertrekken en vond een stuk vruchtbare grond in Cabaceiras op de plaats waar twee waterlopen, die in de regentijd water voeren, samenkomen: een kans dus om een beter bestaan op te bouwen. 
José vertelde op de markt aan verschillende mensen dat hij die week op één dag vijf ratelslangen had gedood toen hij aan het werk was op zijn akker. Deze slangen zijn de meest giftige die de mensen hier kennen. Anderen vertelden dat er dikke wurgslangen van twee meter lengte waren gezien en die hadden het gemunt op jonge geitjes en schapen. Er moest iets gebeuren. 

 

Benedictus moet verhuizen
Benedictus van CabaceirasHoewel hij de pastoor niet kende en niet goed wist hoe je zo’n man moest aanspreken, besloot José met eerwaarde Eneas Cavalcante te gaan praten. Je ziet het voor je gebeuren. Hij zet zijn leren hoofddeksel af, doet die onder zijn arm en gaat naar de zielenherder toe. Hij vroeg of het mogelijk was om de volgende week, op de eerste maandag van de maand augustus, op een marktdag dus als er veel mensen waren, een mis te laten lezen ter bescherming van de families tegen slangen. Als zijn gezin gevrijwaard zou worden van slangenbeten dan zou hij dat elk jaar willen herhalen. 
De pastoor ontving José zeer welwillend en vertelde hem dat de heilige Benedictus aangeroepen zou kunnen worden. In zijn levensbeschrijving worden immers vele wonderen vermeld, waaronder een drietal tegen een vergiftiging. Waarschijnlijk had José nog nooit van deze heilige gehoord, maar het leek hem een goed idee. De pastoor vertelde dat Benedictus eigenlijk op 11 juli werd herdacht, maar José wilde daar niet van weten: het moest de eerste maandag van augustus worden. 
Zo begon een traditie om jaarlijks de heilige Benedictus te vieren, de Benedictus van Cabaceiras wel te verstaan. Buurtdorpen namen deze gewoonte over. Het zou geen katholicisme zijn als er niet langzaamaan ook een feest zou groeien dat enkele dagen duurde. In de loop van de jaren werd het steeds groter en de officiële patroonheilige kwam zelfs in de schaduw te staan. 

 

Mijnheer pastoor luistert
In de jaren tachtig was dat zo toegenomen dat het religieuze bijna verdwenen was. De toenmalige pastoor wist niet hoe het overmatige drankgebruik en de muziek anders aan te pakken dan het feest te verplaatsen naar de officiële liturgische datum. Dat werd door de bevolking massaal verworpen. Het feest dreigde te verdwijnen. Zijn opvolger en ikzelf waren van mening dat de Benedictus van Cabaceiras boven de Benedictus van de Romeinse liturgie ging en keerden terug naar de traditie van de eerste maandag in augustus. 
Ofschoon er tegenwoordig niet veel mensen meer op het land werken en slangenbeten behandeld worden met antiserum, blijven veel mensen de eerste maandag van augustus naar ons dorp komen in zo groten getale dat ze niet in het kerkgebouw passen. Als pastoor probeer je tijdens de preek wat in te gaan op het leven van Benedictus, op voedselproductie en op hen die ons voedsel produceren. Maar persoonlijk vind ik het mooist het verhaal te vertellen over hoe deze traditie van honderddertig jaar nu, afgeslankt, blijft doorgaan vanuit wat eigenlijk een soort parabel is.
Een arme man schept moed om met ‘mijnheer pastoor’ te gaan praten. Deze luisterde en kwam met een voorstel. Zou dit geen voorbeeld kunnen zijn voor de hele kerk? Mensen mogen meepraten vanuit hun levenskennis en de kerk ontvangt hen met open armen zonder veroordelingen of moeilijkdoenerij. 

Jan Joris Rietveld